‘Hij was in staat een ketel zodanig te stoken dat er een minimum verlies aan water plaatsvond. Overdruk waardoor stoom werd afgeblazen via de veiligheidskleppen, vermeed hij zoveel mogelijk. Dat kon door vakkundig te stoken. Cor wist precies hoeveel kolen hij moest scheppen en hoe deze te verdelen.’
De vuren moesten gelijkmatig worden opgebouwd, met overal dezelfde dikte. De lucht moest goed door het vuur kunnen voor een gelijkmatige verbranding. Niet te veel lucht, anders stook je voor de vogeltjes, maar ook niet te weinig, want dat geeft roetvorming en verlies van energie. Daartoe was de kwaliteit van de kolen belangrijk. Omdat de samenstelling van de kolen altijd varieerde, moest een stoker uit ervaring weten hoe hij die verschillende kwaliteiten het meest optimaal kon verstoken. In latere tijden zorgde hij altijd betrokken te zijn bij de aanschaf van de brandstof, waarbij Cardiff-kolen zijn voorkeur hadden omdat ze veel warmte gaven en weinig slakken.

Een stookronde begon met het opgooien van kolen in de vuurhaard van de ketel met een stookschop. Zodra de kolen in het vuur door de hitte waren ontgast, bleef cokes over die met de riek gelijkelijk werd verdeeld over het vuurbed. Bij aaneenbakkende kolen werd ook wel de klauw ingezet, die gaf met zijn scherpe punten meer houvast. Deze bewerking heette het ‘doorzetten’ of ‘gelijkleggen’ van het vuur. Ongeveer vijf minuten na het doorzetten werd de aan het rooster vastzittende slakkenlaag met een slijs losgetrokken en gebroken, om daarmee de luchttoevoer te verbeteren. Was de cokeslaag na ongeveer twintig minuten opgebrand, begon het opgooien opnieuw.

Maar kolen geven ook as. Heel veel as. Wat daarmee te doen? En kolenbroei?
