Roken en onaneren in De Kruisberg

In 1861 besloot het Departement van Justitie dat de verouderde jeugdgevangenis in Rotterdam (toen nog geen 30 jaar oud) vervangen moest worden voor een nieuwe inrichting in een landelijke omgeving. Het oog viel op een 18e-eeuws landhuis in Ambt-Doetinchem dat in 1863 door het Rijk werd gekocht.

Drie jaar later werd De Kruisberg in gebruik genomen als jongensgevangenis. Het landhuis was ingrijpend verbouwd en bood plaats aan 160 jongens, die verantwoordelijk waren gesteld voor een misdrijf en een hogere straf dan drie maanden uit moesten zitten.

Vanaf 1878 werden er, door ondercapaciteit in het ‘Huis van Verbetering en Opvoeding’ in Alkmaar, ook jongens van 10 tot 16 jaar, soms nog jonger, geplaatst. Daarmee werd De Kruisberg tevens Hulphuis van Verbetering en Opvoeding. Het ging om jongens, die geplaatst werden vanwege kleinere vergrijpen, zoals bedelarij, diefstal, oplichting en landloperij.
Na invoering van de Gestichtenwet 1884 kreeg De Kruisberg de status Rijksopvoedingsgesticht (ROG).

Het overgrote deel van de jongens die in Alkmaar en Doetinchem terecht kwamen, was tussen de 10 en 16 jaar oud. Toch kwam het geregeld voor dat ook heel jonge kinderen (van 5 tot 9 jaar) er werden geplaatst. Bijvoorbeeld in gevallen waarin de ouders naar de gevangenis werden gestuurd in verband met bedelarij en landloperij. Voor het overige kwamen de jongens er vooral terecht, omdat ze kruimeldiefstallen hadden gepleegd. In 1884 zaten van de 304 jongens in Alkmaar er 28 vanwege bedelarij en landloperij, 253 in verband met diefstal en oplichting en 23 voor andere delicten.

In 1880 deed dominee Jacobus Craandijk tijdens zijn wandelingen door Gelderland De Kruisberg aan. Op dat moment verbleven er 104 veroordeelden, een laag aantal. Daarnaast verbleven er 47 opvoedelingen die eigenlijk in het opvoedingsgesticht Alkmaar thuis hoorden. Craandijk schreef met enthousiasme over de inrichting: ‘de jongens bewerken het land, in de zijgebouwen worden verschillende ambachten beoefend zoals kleermaker en schoenmaker, timmeren, smeden, klompen- en mandenmaker en mattenvlechter. De slaapvertrekken bestaan uit één-persoonscellen. De jongens krijgen er onderwijs en doen aan gymnastiek, muziek en andere culturele vorming. ‘s Zondags wordt er godsdienstoefening gehouden.’

Hubert Salomon

Dat is een heel ander geluid dan enkele jaren later klonk. Toen Hubert Salomon in 1884 directeur werd van De Kruisberg, kreeg hij direct te maken met wanordelijk en brutaal gedrag van de opvoedelingen. Salomon regeerde van meet af aan met straffe hand. Zijn ervaring als kolonel in het leger, zijn enorme gedrevenheid en organisatietalent, zijn spraakzaamheid en autoritair gedrag maakte hem niet erg populair bij de Kruisbergbewoners. Zo’n streng beleid waren zij geheel ontwend na het jarenlange mildere optreden van de vorige commandant Bosschaert, waardoor waarschijnlijk de onwenselijke situatie was ontstaan waarmee Salomon te maken kreeg.

In het gesticht waren bijna 180 jongens ondergebracht. Bij de inspectie in de avond langs de slaapzalen, die Salomon zelf uitvoerde en die daarvoor nooit plaatsvonden, viel hem al meteen de onrust op, die in de slaapzalen heerste. Het optreden van de bewaarders liet hier veel te wensen over. De commandant bemerkte dat er een behoorlijke zedeloosheid heerste onder de knapen. De jongens rookten, pruimden, speelden kaart en onaneerden gezamenlijk. Ook bleek dat ‘oudere knapen de jongere voor tabak en sigaretten ‘huren’ tot het plegen van onzedelijke handelingen’. Zelfs de meest jonge opvoedelingen werden hierbij betrokken. Dit was mogelijk door verkeerde inrichting van de slaapzalen en het slechte toezicht.

Ook de orde en tucht liet te wensen over. Salomon nam geen genoegen met deze situatie, maar de invoering van de noodzakelijk strengere preventieve maatregelen tot handhaving van de orde, ging te snel. Dit leidde tot een geest van verzet, die niet tijdig door de beambten werd opgemerkt. De opstand onder de jeugdige veroordeelden, vier weken na het aantreden van de nieuwe directeur, werd stevig de kop ingedrukt. Laten we ook de rol van de begeleiders en bewakers niet vergeten, die niet terugdeinsden voor buitensporige straffen of misbruik van de jongeren.

Salomon deed aan de commissie van administratie voorstel op voorstel, met rapporten toegelicht. Maar er heerste een ‘ongezonde spanning’ tussen commandant en commissie. De medewerking van bewakingspersoneel daalde tot een nulpunt. Twee gevangenen namen de situatie waar en ontvluchtten, enkele knapen deden hiertoe een poging, gebruik makend van het plichtsverzuim van hun bewakers. Ook stelde Salomon, tot verontwaardiging van de commissie, een strengere keuring in van de voedingsmiddelen, die behoorlijke te wensen overlieten. Zo werd meer dan zeshonderd kilo groene erwten afgekeurd en enkele keren kreeg het door de doetinchemse slager Mulder geleverde vet en rundvlees niet zijn goedkeuring.

aan tafel in De Kruisberg

Ondanks de inspanningen tot verbetering hielden ‘jammerlijke toestanden’ aan. Dronkenschap, diefstal, gebrekkig toezicht en mishandeling door personeel, ordeloosheid en zedeloosheid. In 1893 schreef een ex-verpleegde in de Arnhemmer Courant: ‘Ik ben volkomen overtuigd, dat een eenzame opsluiting van eenige weken meer invloed heeft, dan een verblijf van 5 a 6 jaren in een opvoedingsgesticht onder een 240-tal lotgenoten, die elkander slechter maken. Men had ook hierbij in aanmerking moeten nemen de wijze spreuk: “Een kleine hamer, maar met kracht gedreven, werkt meer uit dan een groote, die maar op het aambeeld gelegd wordt”.’

In 1905 werd Jan Klootsema directeur van De Kruisberg, een functie die hij tot aan zijn dood in 1926 vervulde. Beekman was daar toen al drie jaar weg, maar hij heeft hem wel ontmoet toen hij nog in Alkmaar adjunct-directeur was.

 

 

Plaats een reactie