Voor veel jongens eindigde de victorie in Alkmaar

Huis van Verbetering en Opvoeding te Alkmaar in 1892

In 1926 werd ingebroken bij het Koninklijk Paleis in Amsterdam. De dader was de veertigjarige Cornelis Mosk uit Alkmaar. in Hij was over de schutting geklommen en een deur geforceerd. Eenmaal binnen stak hij wat uniformen in de brand en stal medailles en een sleutel. Mocht Beekman het krantebericht daarover hebben gelezen, zal hij niet direct gedacht hebben aan zijn oude maatje uit Alkmaar.

Beekman kende Mosk. Een kwart eeuw eerder woonde hij op hetzelfde adres als de notoire inbreker. Cor Mosk was op 12 mei 1899 veroordeeld tot een rijksopvoedingsgesticht. Hij had als 12-jarige knaap toen al diverse diefstallen gepleegd: 30 konijnehuidjes uit een pakhuis, een paraplu uit een kantoor, een Engelse sleutel, een stuk ijzer, chocolade uit een winkel aan het Fnidsen, appels, amandelen, een poetsdoek, kaas, een wiel van een handwagen, een blouse en contant geld. Al die diefstallen pleegde hij binnen een paar maanden tijd. Buit waar hij zelf niets aan had, verkocht hij – de paraplu bijvoorbeeld voor tien cent, ‘onder afgave van een valsche naam’.

Cor Mosk was 2 jaar jonger dan Cor Beekman. Van 1899 t/m 1902 deelden zij hetzelfde lot in het ROG Alkmaar. Ja, ROG staat voor rijksopvoedingsgesticht. Een Rijksopvoedingsgesticht was een instelling voor jongens onder de zestien die een klein delict hadden begaan, zoals bedelen, landloperij of diefstal. Het doel was het heropvoeden van de jongens, maar het regime was strikt en de omstandigheden waren zwaar.
Het lijkt een goede oplossing om ontspoorde jongeren een toekomst te bieden door een nieuw spoor aan te bieden, de praktijk echter was dat je voor de onnozelste dingen al naar een ROG gestuurd kon worden.

De rechters hadden werkelijk de bedoeling ontspoorde jongeren uit het milieu te halen waarbinnen zij waren blootgesteld aan negatieve invloeden. Vaak uit gezinnen aan de rand van de samenleving, bekend met problemen als drank, werkeloosheid, mishandeling, armoede en diefstal.
Oorspronkelijk hadden de tehuizen ook het doel de jongeren een stevige basis te verschaffen voor een waardevolle deelname aan de maatschappij. Helaas was het systeem afhankelijk van de mensen die het uitvoerden, en dat waren niet altijd degenen die het meest geschikt waren jongelui te begeleiden. De normen stonden in die tijd nog niet toe dat opvoedkundigen afdaalden tot hun pupillen. Bovendien beseften de vaak voormalige cipiers en oud-militairen niet dat een opvoedingsgesticht andere methoden verlangde dan het leger of de gevangenis. Het substituut van het beoogde liefdevolle gezin werd daardoor een dril- en tuchthuis van de meest duistere en helse proporties waar geknakte zieltjes niet altijd meer tot volle bloei kwamen.

Meesttijds handelden de jongelui ‘zonder oordeel des onderscheids’, ze waren gewoon te jong om te beseffen dat sommige dingen niet mochten. Je zat echter wel tot je 18e in een ROG.
Beekman kwam op 11 juli 1898 in Alkmaar en zag Cor Mosk daar tien maanden later komen. Waarschijnlijk heeft hij zich weinig bemoeid met de 2 jaar jongere Mosk. Behalve hun voornaam deelden de twee weinig, Mosk schijnt onvriendelijk geweest te zijn en was nooit ergens dankbaar voor. Aan zijn geestelijke vermogens werd getwijfeld. Zijn moeder was 2 jaar eerder overleden, van haar had hij het stelen in het bloed. Daaraan kon de nieuwe vrouw van zijn pa weinig verbeteren.

Beekman kon op 9 november 1902 terug naar huis toen hij 18 was geworden, Mosk vierde pas op 21 december 1904 zijn 18e verjaardag. Mosk, als 12-jarige sigarenmakersleerling, had in het ROG iets van het smidsvak geleerd. Eenmaal ‘buiten’ werd hij blijkbaar schippersknecht. Vijf maanden later stal hij een fiets van zijn werkgever-voor-een-dag, de Alkmaarse winkelier Trijbetz. Hoe het met hem afliep?

Beekman – met bloed van vreemde smetten vrij –  koos na zijn gestichtstijd voor de Marine en hoe zijn leven verliep, blijkt een boek waardig.

 

Plaats een reactie