Wie onder de radar wil blijven, houdt zich verre van officiële handelingen. Wanneer je naam eenmaal in een register staat, blijf je nog in lengte van jaren vindbaar. En dat is niet altijd voordelig. Het lijkt onschuldig wanneer je op het stadhuis een aangifte doet, maar later verraden naam en functie je rol.
In 1857 werd in Alkmaar het Huis van Verbetering en Opvoeding geopend. Het eerste in Nederland. Het Huis was een veredeld substituut van de jeugdgevangenis, waar jongeren gewoon tussen de volwassen criminelen zaten. Lange tijd gold Alkmaar als modelinstituut, dat in vele plaatsen navolging kreeg. De ‘opvoedelingen’ kregen veel gym, lezen en schrijven. En een vakopleiding.
Oorspronkelijk hadden de tehuizen echt het doel de jongeren een stevige basis te verschaffen voor een waardevolle deelname aan de maatschappij. Helaas was het systeem afhankelijk van de mensen die het uitvoerden, en dat waren niet altijd degenen die het meest geschikt waren jongelui te begeleiden. De heropvoeding ging met ‘ijzeren vuist’, door veelal voormalige cipiers en oud-militairen.
Het Alkmaarse ‘Huis van Verbetering en Opvoeding’ was, ondanks meerdere verbouwingen, slechts geschikt om 200 jongens op te vangen. Vanaf 1878 werd jongensgevangenis De Kruisberg in Doetinchem, 12 jaar eerder in gebruik genomen, als ‘Hulphuis van Verbetering en Opvoeding’ ingezet. Werd het in Alkmaar te vol, dan werden er jongens naar Doetinchem overgeplaatst.
Beekman en zijn 3 vriendjes waren in 1897 naar De Kruisberg gestuurd. Een half jaar later kregen ze te horen dat zij eigenlijk thuishoorden in het opvoedingsgesticht Alkmaar. Niet dat de leiding er zo veel aan gelegen was de jongens hierover te informeren, maar ze moesten simpelweg hun spullen pakken en aantreden, omdat ze naar Alkmaar gingen. Het punt was, dat een vacante onderwijzersfunctie maar onvervuld bleef. Besloten werd om 36 jongens over te plaatsen, waardoor de functie eenvoudigweg kon vervallen. Zo arriveerde Beekman op 11 juli 1898 in Alkmaar.
Wie daar nog meer zaten, is te traceren dankzij de bewaarde dossiers van de jongens die in het Rijksopvoedingsgesticht waren opgenomen en die in het Noord-Hollands Archief worden bewaard. Namen van bewaarders echter….. Wie waren de onderwijzers, de bewakers, de zaalwachten die de jongens onderwijs, orders en klappen gaven?
Dankzij enkele officiële akten zijn er wat namen te vinden, meest door overlijdensaangiften (oei, da’s geen opsteker).
Zo was er een beambte Gerbert Bakker en een bewaarder Johannes Wilhelmus Gosker (1856-1912). Gosker ging in januari 1892 vanuit Alkmaar naar Doetinchem. Hij was Evangelisch Luthers en had vier kinderen waarvan de jongste twee waren overleden voor ze een half jaar waren (1886 en 1889). In 1897 vertrok hij, een maand voordat Beekman kwam, naar Sneek, zijn kinderen waren toen 12 en 13.
Jean Gerard Eijsbroek (1849-1900) was magazijnmeester in De Kruisberg en kwam in september 1893 in Doetinchem waar hij in 1900 overleed.
Karel Hendrik Jung (1853-1950) was hoofdonderwijzer met een smal gezicht, hoog voorhoofd, spitse neus en kin en blauwe ogen. In De Kruisberg t/m 1912 (in 1910 werd hij weduwnaar).
In Alkmaar waren verder o.a. Johannes Marinus Appelman (‘s Gravenhage 17-2-1824 / Haarlem 11-1-1915), verver van beroep, gehuwd in 1863 en vanaf 1864 bewaarder in het Huis van Verbetering en opvoeding. In 1895 weduwnaar.
‘Ziekenvader’ Cornelis Pieter van Hoek (10-7-1844/1-5-1928) (in 1871 vermeld als kuiper, in 1899 als ziekenvader).
In Doetinchem stonden de bewaarders slecht bekend, namen als Beijl (adj.dir.), meester Van Laar, majoor Habema, Nickel, Schut en Van Spee bezorgden de jongens rillingen.
Adjunct-directeur Beijl werkte echter niet in Doetinchem, maar in Alkmaar (oud-opvoedeling G. in der Maür haalde wel meer zaken uit De Kruisberg en Alkmaar door elkaar in zijn boekje ‘Nederlandsche Rijksopvoedingsgestichten, ervaringen en aanteekeningen’ uit 1898). Sijtse Eelkes Beijl (Woerden 7-3-1849 / Enkhuizen 18-11-1935) was zoon van een gevangenisdirecteur, dus bekend met het vak. Toen hij trouwde in 1877 was hij daar ‘opzichter over den arbeid in het huis van Verbetering en Opvoeding’ in Alkmaar. Hij had een rond gezicht, blauwe ogen, ronde kin, blond haar en was 1.713 m. lang.
‘Majoor Habema’ was waarschijnlijk geen majoor, mogelijk was hij bij de marechaussee geweest. Wellicht was het een bijnaam door de jongens, zo eentje die een keer is geuit en vervolgens wordt doorgegeven en niemand die later nog de herkomst weet. Franciskus Diederikus Habbema (Leeuwarden 5-11-1855/ 1926) was chefbewaarder aan De Kruisberg. Tot eind 1884 was hij eerst adjunct-cipier in Dordrecht. Getrouwd met Helena Catharina Waardenburg (1860-1888), had een dochter (Catharina 1883 die na 7 maanden stierf) en 2 zoons, Diederikus (1885) en Pieter (1886) die na 2 maanden stierf. Diederik overleed in juli 1887 op 2-jarige leeftijd. Het gezin had een tijdje een kostganger, Hendrik Botzen (Leiden 1868) die in opleiding was als cipier en die in februari 1886 naar Goes vertrok.
In oktober 1887 werd Diederikus Marius Elbertus geboren. In mei 1888 overleed zijn echtgenote. In korte tijd had Habbema dus smart op smart, 3 kindertjes dood en zijn vrouw gestorven en hij bleef achter met een klein kind.
Habbema hertrouwde in oktober 1888 (op huwelijkse voorwaarden), met Anna Margaretha Sophia Aleida Thoden van Velzen (1848-?) Een dochtertje volgde in 1889, Wendelina Maria Wilhelmina Elisabeth en eind van dat jaar de 15-jarige dienstmeid Bertha Bernarda Peters uit Doetinchem. In februari 1892 vertrok hij waarschijnlijk naar Alkmaar. Overigens was hij in 1875 vrijgesteld als loteling wegens ‘eigen dienst’.
Directeur van De Kruisberg was in 1897, toen Beekman daar kwam, dhr. J.A. Steenmeijer, die in 1894 W.F. Ruygrok was opgevolgd. Ruygrok was directeur van de Rijkswerkinrichting in Hoorn geweest voordat hij Reinier Johannes Berkhout, in 1892 op 44-jarige leeftijd overleden, verving. Nog eerder was Huibert Salomon directeur (1884-1889). In 1905 werd Jan Klootsema tevens directeur van De Kruisberg.
Jan Klootsema (1867-1926), onderwijzer en gestichtspedagoog, was sinds 1901 adjunct-directeur van het opvoedingsgesticht Alkmaar. Klootsema was zowel nationaal als internationaal bekend om zijn vernieuwende inzichten in de toegepaste pedagogie. Hij beschouwde misdadige kinderen als misdeelde kinderen.
Ik kan me voorstellen dat ze het jammer vonden dat Klootsema vertrok. Een paar foto’s uit 1907 tonen o.m. ‘het personeel van het Rijksopvoedingsgesticht Alkmaar’. De handen van deze ‘hoge heren’ zullen niet zo los hebben gezeten als die van de bewaarders.
Geert Jans Wind, de adjunct-directeur (20-3-1865 Luinjeberd/Doetinchem 28-2-1947) was gehuwd met Hendrika de Vries uit Benedenknijpe (ik ben blij dat ik daar niet ben geboren) en had 2 dochters: Lammigje (1888) en Johanna Maria (1895). Johanna Maria is geboren in De Kruisberg in Ambt-Doetinchem, waarschijnlijk woonde het gezin intern. (Johanna trouwde in 1921 en was toen muziekonderwijzeres. Leuk hè al die informatie.) Wind was sinds augustus 1906 in functie in Alkmaar (en woonde aan de Bergerweg 20 en Geestersingel 33) en ging ruim 3 jaar later (weer) naar De Kruisberg.
Dokter Johannes Falkenburg (Den Haag 17-12-1864/Gorssel 19-3-1922) was Officier van Gezondheid 1e klas en werd eind 1899 overgeplaatst van het hospitaal Geertruidenberg naar de Cadettenschool in Alkmaar ter vervanging van dr. R. Sleeswijk.
Falkenburg was gehuwd met Johanna Wilhelmina Viruly en werd in 1908 weduwnaar, waardoor hij achterbleef met 3 jonge kinderen, Anna (1891), Johannes Friedrich (1895) en Barbe Henriette (1901) (Martinus was in 1894 met 11 maanden overleden.) Falkenburg hertrouwde in 1910 in Ambt Ommen met Petronella Maria Nicolette jonkvrouwe van der Wijck. Het echtpaar kreeg nog 2 zoons Hendrik (1911) en Philip (1913).
Adrianus Ohlen (Renkum 25-8-1858/Alkmaar 23-7-1932) was onderwijzer in Renkum en getrouwd met Gerritje Folmer. In december 1894 werd hij schoolhoofd van het ROG Alkmaar. In 1896 werd zijn zoon Jan Hendrik geboren. Ohlen werd in 1898 op zijn 39e weduwnaar en hertrouwde in 1900 in Alkmaar met Geertruida Bosman. In november 1901 kreeg het echtpaar een levenloos kindje.
Dokter Arnold Pieter Frederik Johan Noorduijn tenslotte kwam in augustus 1903 in het ROG Alkmaar, Beekman was daar toen al 9 maanden weg. Noorduijn (Nijmegen 1861/Arnhem 23-1-1924) was getrouwd en had een dochter (1890) en een zoon (1899) en was hiervoor geneesheer in het krankzinnigengesticht in Medemblik. (Hij zal wel genoten hebben van het ‘geval Mosk’.)
Noorduijn was huisarts in Oude Pekela toen hij werd op 1 maart 1890 bij Koninklijk Besluit werd benoemd tot tweede geneesheer in het rijkskrankzinnigengesticht in Medemblik. Noorduijn schreef boeken over Het onder-bewustzijn (1912), De nerveusiteit van het kind (1912) en De geslachtsdrift (1915).
Beekman heeft de meesten meegemaakt, al wist hij natuurlijk niets van hun achtergrond. Hij zal hen waarschijnlijk ook zo veel mogelijk gemeden hebben. Het vertrouwen in de mannen die het wel en wee alsmede de toekomst van de jongens bepaalden, was ver te zoeken en elke jongen keek uit naar de dag dat hij 18 zou worden, dan mochten ze tenminste weg. Voor hen had Alkmaar geen fijne naam meer.
Wel lullig dat Beekman in 1905 nog ‘ns terug moest daarheen, niet naar het ROG, maar 3 maanden naar de militaire gevangenis. Ook in het volwassen leven was discipline (bij de Marine) niet altijd makkelijk.





