Op 28 april stierf scheepskok Henri Thorsen. Kwam hij echt op zee onder een trein? Het opmerkelijke verhaal over een kok die werd neergestoken, getorpedeerd, kookte en zelf elders at en tweemaal werd begraven.
‘Gisteren toen het s.s. ‘Beursplein’ van de Scheepvaart Mij. Millingen in de Rotterdamsche haven aankwam, werd door de politie de koksmaat van boord gehaald, daar deze op de heenreis van Rotterdam naar Narvik den kok H.T. met een mes in den rug had gestoken.’
Diverse koks kookten op de Beursplein. Hoeveel er waren sinds de tewaterlating in 1920 is onbekend, in elk geval was het in 1927 Henri Thorsen en nee, dat is niet de befaamde deense sprinter. Thorsens vader kwam uit Libau.
Dat we Thorsen kunnen terugvinden, is te danken aan koksmaat F.D. uit Leiden (sorry, ik heb nog niet kunnen achterhalen wie het was; de kerel moet geboren zijn in 1908 of 1909). Wat gebeurde er?
‘Er moet al reeds eenigen tijd wrijving hebben bestaan tusschen beiden. Den 16en Januari, de Beursplein was nog pas twee dagen op zee, heeft de koksmaat, zooals hij zelf later verklaarde den kok met een mes aangevallen.’
Voor alle duidelijkheid, we citeren één van de berichten die op 28 januari 1928 in diverse kranten was te lezen. Dat het scheepskok Henri Thorsen betrof, was voor de lezers destijds nog niet duidelijk.
‘Te ongeveer half elf zat de kok juist bij de kombuis deeg te kneden, toen de koksmaat hem met een groot broodmes in den rug stak, tusschen de schouderbladen. De kok begreep nog niet direct dat hij gestoken was en zette den maat op het dek achterna, terwijl het mes nog in zijn rug stak. De hofmeester bemerkte wat er gebeurd was en hield den kok staande. Bij onderzoek van de wonde bleek, dat geen edele deelen waren geraakt.’
Sommige lezers denken bij ‘edele delen’ wellicht niet direct aan essentiële organen als longen en hart en zoeken het wat lager gelegen; ik kan hen geruststellen: ook toen bevonden de geslachtsorganen zich niet op de rug.
‘Te Kopervik is de man in het hospitaal opgenomen. Zijn toestand is redelijk wel. Door de rivierpolitie is, naar de “Msb.” verneemt, tegen den koksmaat proces-verbaal wegens mishandeling opgemaakt. Daarna is hij op vrije voeten gesteld.’)
Per 28 maart krijgen we dankzij de rechtszaak meer informatie. De Beursplein was op 14 januari 1928 vanuit Rotterdam vertrokken naar Narvik (Noorwegen). Onderweg kreeg de leidse koksmaat ruzie met Thorsen en wel over het schillen van aardappels. Of hij ze te dik schilde en de kok daar iets van zei, of dat Thorsen had gezegd dat F.D. de aardappels moest schillen en D. daar geen zin in had, wie zal het zeggen? Goed, ìk zal het zeggen: D. was aan het schillen, wel zo knullig dat er nauwelijks aardappels overbleven, en de uitlopers niet goed uitgesneden. Thorsen gaf de knaap er verbaal danig van langs, zoals dat aan boord vaker voorkomt. F.D., 18 jaar, voelt zich beledigd, vernederd, op zijn nummer gezet, vindt Thorsen een lul, maar binnenvetter als hij is, blijft wrokkig en van binnen gloeit het.
Hij ziet het broodmes, hij ziet Thorsen met zijn rug naar hem toe staan, bezig deeg te kneden, en een ogenblik later zit het broodmes tussen de schouderbladen van de kok. Misschien riep D. er nog een onwelvoeglijk woord bij. Thorsen heeft niet direct door wat er gebeurt, hij ging helemaal op in het kneden, voelde de stoot op zijn rug en ziet de koksmaat de kombuis uit snellen. Met het deeg nog aan de armen zet hij de koksmaat na, verwensingen schreeuwend. Op het dek komt de hofmeester op het lawaai af en ziet de ongebruikelijke plek van het mes.
Terwijl de matrozen zich bezighouden met de koksmaat, wordt Thorsen naar een rustige hut gebracht waar blijkt dat D. met het mes een 13 cm. diepe snee heeft veroorzaakt.
Wonder boven wonder was de wond niet alarmerend. Thorsen werd opgenomen in het ziekenhuis van Kopervik, in het zuidwesten van Noorwegen; de koksmaat door de rivierpolitie verhoord en vrijgelaten. Misschien wilde de kapitein hem daarna niet meer aan boord hebben. De Beursplein voer in elk geval door naar Narvik.
Tijdens de rechtszaak, waarbij de verdachte niet verscheen, eiste het O.M. 6 maanden gevangenisstraf, maar omdat D. nooit tevoren met politie of justitie in aanraking was geweest, veroordeelde de politierechter hem slechts tot 4 maanden.
Thorsen genas en ging daarna weer aan boord als kok. Voor ons even een paar jaar uit beeld, maar we zien hem terug wanneer hij op 14 februari 1940 aanmonstert op de ‘Willemsplein’. Zijn eerste reis voerde naar Zuid-Amerika vanwaar, samen met de Emmaplein – beide van de Scheepvaart Maatschappij Millingen – met ladingen graan werd koersgezet naar Rotterdam.
Op 9 mei hadden de schepen voor Vlissingen geankerd. Gelukkig, want waren ze in Rotterdam geweest, dan hadden ze niet meer weg gekund. Rotterdam behoorde direct al tot het daadwerkelijke oorlogsgebied en door het feit dat zich in de Nieuwe Waterweg magnetische mijnen bevonden, kon geen schip meer ontkomen. Op 10 mei vertrokken de beide schepen vanaf Vlissingen naar Londen en dat was de laatste keer dat Henri Thorsen zijn vaderland zag.
Thorsen, geboren op 26 april 1886 woonde in Rotterdam aan de Groote Visserijstraat 12. Hij was kok van de ‘Willemsplein’ tot eind januari 1942 en verdiende Hfl. 135,50.
Daarna stapte hij over op het s.s. ‘Arundo’ van de NV Mij. Zeevaart (Hudig & Veder, Rotterdam) als chefkok, gage Hfl. 135,50 + 10%. Drie maanden later werd het schip door een torpedo geraakt bij de haven van New York and New Jersey. ‘Het hoort bij de tragiek van de Arundo dat zij als één van de laatste schepen tijdens de oorlog onbeschermd aan de Amerikaanse kust voer.’ Zes opvarenden komen om bij de aanval, waaronder chef-kok Henri Thorsen. Zijn lichaam spoelde later aan bij Belham. Hij werd begraven in Brooklyn, NY.
Daarmee is het verhaal van Thorsen niet afgelopen. Maar eerst kijken we ‘ns naar de laatste reis van de Arundo.
Het verlies van de Arundo
Het stoomschip Arundo was op 9 april 1940 met een lading graansoorten en meel uit Buenos Aires vertrokken. De dag dat de oorlog in Nederland uitbrak, stond de Arundo op het punt naar de haven van Rotterdam te varen. Het lag voor anker bij lichtschip De Wandelaar, toen bericht van de duitse inval binnenkwam, samen met de order om zo snel mogelijke een britse of franse haven aan te doen. De Arundo, onder het bevel van kapitein Rein IJlstra, koos voor Frankrijk en vertrok naar Duinkerken, waar het een dag later aankwam.
Ondertussen waren in Londen verscheidene draaiboeken in werking getreden. Op 13 mei kregen de nederlandse kapiteins vanuit Engeland bericht om geen enkel bevel uit Nederland nog op te volgen, zelfs niet van hun eigen rederij. Tegelijkertijd werden meerdere nederlandse schepen onder het beheer van Britse rederijen geplaatst, in het geval van de Arundo de firma Turner Brightman & Co, die de zorg over alle Hudig & Veder-schepen op zich nam. De Arundo lag weken in de franse haven en bereikte eerst in juli 1940 de haven van Swansea.
Toen de Arundo op 12 augustus wilde uitvaren, bleken 4 bemanningsleden te zijn gedeserteerd, ondanks de in juni ingevoerde Vaarplicht. In alle haast werd gezocht naar vervanging. Dat lukte met 2 Britten en 2 Belgen. In het najaar van 1940 en de eerste maanden van 1941 voer de Arundo voornamelijk ten oosten van Kaap de Goede Hoop. Vanuit ver uiteen gelegen plaatsen als Durban, Aden en Calcutta vervoerde het schip voornamelijk kolen naar Alexandrië in Egypte, een plaats die de rol van thuisbasis voor de Arundo begon aan te nemen.
Op 29 januari 1942 stapte Henri Thorsen dan aan boord als chefkok (de tweede kok of koksmaat was Adrianus Willem Leeuwes). Drie maanden later, op 28 april, verliet de Arundo (kapitein Adrianus Cornelis Troeleman) New York. Twee dagen eerder had Thorsen zijn 56e verjaardag gevierd. De Arundo vertrok in gezelschap van twee andere vrachtschepen, Laertes en Java Arrow, plus het Amerikaanse oorlogsschip USS Lea (DD-118). Het schip was achterop bewapend met een 4 inch kanon, en 2 Oerlikon 20mm machinegeweren op de brugvleugels. De lading bestond ondermeer uit jeeps, vrachtwagens, 2 locomotieven en 5000 kratten canadees bier.
Eenmaal uit de haven was het voornemen van kapitein Troeleman om afzonderlijk door te varen naar Kaapstad in Zuid Afrika, terwijl de andere 3 schepen een klein konvooi in zuidelijke richting vormden. Een paar uur na vertrek uit New York (om exact te zijn om 15.35 uur) werd de Arundo aangevallen door de duitse onderzeeboot U-136 (Kapitän leutnant Heinrich Zimmermann), ongeveer 15 mijl ten zuiden van lichtschip Ambrose. Een torpedo trof het schip aan stuurboordzijde onder de brug, blies de luiken van de ruimen af en al snel helde het schip voorover. Met een slagzij van 25 graden begon het schip weg te zinken.
De bemanning verliet het schip in de enige reddingsboot die was overgebleven. Er waren liefst 4 grote reddingsboten en 4 kleinere vlotten, een aanzienlijke overcapaciteit voor de bemanning die op dat moment uit 43 mensen bestond. In de chaotische omstandigheden na de inslag bleek het maar net voldoende: de 1e reddingsboot werd vernietigd bij de explosie van de torpedo, de 2e werd in het water neergelaten, maar deze kapseisde. De 3e boot sloeg bij het afvieren in stukken kapot tegen de romp van de Arundo. Dit alles vond plaats in minder dan vijf minuten, terwijl het hellen en het zinken zich versnelde.
Uiteindelijk wist het grootste deel van de bemanning in de laatste reddingsboot te ontsnappen. De rest kwam op vlotten (enkele bronnen stellen dat sommige mannen pas later werden verdeeld over twee (drie?) vlotten die vrij dreven). Enkelen raakten in het water, waar zij vrij snel door de reddingsboot werden uitgehaald. Bij telling in de reddingsboot bleken 6 mannen te ontbreken. (Hun namen zijn matroos Zier Cornelis Blok (Scheveningen 24-9-1923), tweede hofmeester Raymond Charoux (Rawalpindi, India, 2-11-1917), stoker Jozef Hubertus Coenen (Valkenburg 27-11-1921), matroos Hendrik Hendrikse (Velsen 11-1-1922), tremmer Agmed Spalburg (Paramaribo 17-1-1922) en dan de kok Henri Thorsen (Rotterdam 26-4-1886).)
Saillant detail: Thorsen en tremmer Coenen voeren tegelijk op de Willemsplein.
Hoewel de verslagen uiteen lopen over hun einde, is er een terugkerend en gruwelijk verhaal dat vier van hen in het water verpletterd werden door één van de locomotieven die van het dek afschoof.

Kort daarna zonk het schip. De andere drie schepen zagen vanaf een afstand van 5 mijl de aanval gebeuren en de USS Lea reageerde onmiddellijk. Het oorlogsschip voer direct naar de aanvalspositie en zocht de U-136, maar zonder resultaat. Blijkbaar had de onderzeeboot het gebied verlaten toen Zimmermann een vliegboot in de omgeving zag patrouilleren.
Negentig minuten later nam de destroyer alle overlevenden aan boord en bracht hen diezelfde aan land in Lewes (Delaware). Het lichaam van Henri Thorsen spoelde de dag na de torpedering op de kust van New Jersey bij Belham aan.
Hoe het verder ging met Thorsen
Hoe bijzonder het verhaal van Thorsen tijdens zijn leven al was, ook na zijn dood gaat het nog door.
Henri Thorsen werd begraven met twee andere, van verschillende schepen, omgekomen zeelieden. De Netherlands Shipping Committee (NSC), de Amerikaanse onderafdeling van de Netherlands Shipping and Trading Commission (NSTC), zag al meteen in dat deze situatie verre van ideaal was en greep in. (De NSTC in Londen regelde de nalatenschap van op nederlandse schepen omgekomen zeelieden.) De NSC vond dat Thorsens nabestaanden in Rotterdam, weduwe Naomi Thorsen-de Lange (1887-1967) en de kinderen Hermann Heinrich, Kaatje, Henri en Sandrina Johanna, na de oorlog in staat moesten zijn tot herbegrafenis. Dus werd het driemansgraf gelicht, Thorsens overschot naar New York gebracht en daar in een speciaal voor hem ingericht graf te ruste gelegd.
De formaliteit werd serieus aangepakt door de begrafenisondernemer, die zich van zijn meest professionele kant liet zien…. Uit de nota blijkt dat naast bloemstukken en een professionele fotograaf maar liefst 5 limousines betrokken waren! De totale rekening bedroeg 503,92 dollar, tegenwoordig zo’n 8000 dollar. Daarin was ook het eeuwige onderhoud van het graf voorzien. Vanuit Londen kwam wel commentaar op deze kosten, niet zozeer om te willen bezuinigen op begrafenissen van nederlandse zeelieden danwel op het declaratiegedrag van New Yorkse begrafenisondernemers.
Na de uitvaart van Thorsen volgde de afwikkeling van zijn nalatenschap. Nu wordt het interessant.
Thorsen had 14 ‘meal tickets’ op zak, coupons met een waarde van vijf dollar, elk goed voor een maaltijd bij een bepaalde kerk in New York. Je kunt veronderstellen dat de scheepskok gedurende de reizen van de Arundo dusdanig genoeg had gekregen van het koken (of de kwaliteit van het eten aan boord) dat hij zich aan wal overgaf aan andermans maaltijden.
Interessanter is het gegeven dat bemanningsleden geen idee hadden van aanstaande vertrekmomenten van hun schip, anders had Thorsen zijn bonnen wel opgemaakt of er minder gekocht. Daaruit blijkt hoezeer de levens van de mannen van de koopvaardij door de grilligheden van de oorlog werden gedicteerd.
De NSC slaagde er in de maaltijdbonnen bij de kerk om te ruilen voor 70 dollar, waarbij de kerk wel opmerkte dat alleen de bijzondere omstandigheden deze restitutie rechtvaardigden.
Zijn overige bezittingen waren een horloge, twee portemonnees en wat engels muntgeld.
Thorsens had, zoals de meeste bemanningsleden van de Arundo, een zeemanspension in Liverpool als thuisadres. Groot-Brittanië fungeerde voor de nederlandse koopvaardij tijdens de oorlog vaak als thuisbasis, en de zeelui regelden hun financiële zaken via dit land. Thorsen had een spaarrekening bij de Midland Bank, met een saldo van 141 pond, 6 shillings en 5 pennies. Dit bescheiden bedrag kon natuurlijk zonder al te veel moeite aan de weduwe worden overgedragen, ware het niet dat de britse wet vereiste dat bij bedragen hoger dan 100 pond een formele rechtbankprocedure met zitting en al moest worden gevolgd. Dus moest Thorsens weduwe de NSTC machtigen om voor haar als rechtspersoon op te treden. (Bij de correspondentie tussen de NSTC en de bank over Thorsens tegoed werd by the way ook opgetreden namens een ander bemanningslid van de Arundo die de torpedering wel overleefde, de onderhoudsman (olieman) Jacobus Willem Drop, omdat deze zijn spaarbankboekje bij de aanval had verloren.)
De Arundo nu, tenslotte
Het wrak ligt op ongeveer 24 kilometer van de kust van New Jersey, ten zuidwesten van New York. Ofschoon de oceaanbodem in de wijdere omgeving bezaaid is met wrakken, is de Arundo in dit specifieke gebied het enige oorlogswrak. Mede omdat de lading vrij divers en goed zichtbaar is, geniet het wrak een zekere populariteit onder ervaren duikers.
Kort na de ondergang raakt de Arundo in de vergetelheid en was zelfs enkele jaren onvindbaar, totdat in 1966 een scheepsbel met de inscriptie ‘Petersfield’ naar boven werd gehaald. Dit was de oude naam van de Arundo en hiermee was het wrak terug in de bekendheid. De scheepsbel was één van de zeer weinige objecten die ooit weer het daglicht heeft gezien, afgezien van de sporadische bierfles die als souvenir werd meegenomen.
Wat de lading betreft, kent de Arundo geen geheimen. Deze ligt open en bloot over de oceaanbodem verspreid en komt precies overeen met wat uit bronnen opgemaakt kan worden. Twee grote locomotieven, één los en één in het wrak, zijn duidelijk herkenbaar, waarbij bekend is dat het losse exemplaar mogelijk de dood van 4 bemanningsleden veroorzaakte. Verder liggen overal verspreid de duizenden Canadese bierflessen, de trucks, autobanden en andere onderdelen.
scriptie ‘De omzwervingen van het stoomschip Arundo‘, 2016

Het voorval met het mes was mij niet bekend. “leuk” om dit te weten te komen over mijn grootvader.
LikeLike